Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • schrik·ten af
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
afschrikken

schrikten (…) af

  1. meervoud verleden tijd van afschrikken
    • Wij schrikten af. 
    • Jullie schrikten af. 
    • Zij schrikten af. 

Gangbaarheid