• schouw·burg·be·zoek
enkelvoud meervoud
naamwoord schouwburgbezoek schouwburgbezoeken
verkleinwoord schouwburgbezoekje schouwburgbezoekjes

het schouwburgbezoeko [1]

  1. de keer dat men naar een theater gaat
  2. het verschijnsel dat mensen een theater bezoeken
     Ook als ik na vier jaar nog niet bij de Ring in onze stad ben geweest, dan heb ik in ieder geval de keuze gehad om te gaan. En die vrijheid, dat vooruitzicht, is me eerlijk gezegd net zo veel waard als het schouwburgbezoek zelf.[2]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron “Blog: Man met de hamer” (17-03-2011), Tubantia