• schil·fer·ach·tig
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen schilferachtig schilferachtiger schilferachtigst
verbogen schilferachtige schilferachtigere schilferachtigste
partitief schilferachtigs schilferachtigers -

schilferachtig

  1. neiging hebbend tot schilferen, of ontstaan zijn door schilferen
    • Toen de dauw opgetrokken was, bleek de woestijn bedekt met een fijn, schilferachtig laagje, alsof er rijp op de aarde lag.(uit: Exodus 16:14)