Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • scheef·wo·nen
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
scheefwonen
woonde scheef
scheefgewoond
zwak -d volledig

Werkwoord

scheefwonen

  1. onovergankelijk in een goedkope huurwoning wonen terwijl men een relatief hoog inkomen heeft of in een dure terwijl men over een verhoudingsgewijs laag inkomen beschikt waarbij de politiek vooral de eerste groep wil aanpakken
    • De Tweede Kamer heeft grote moeite met de plannen van woonminister Stef Blok om ook scheefwonende AOW'ers toch nog wat meer huur te laten betalen [1] 
Afgeleide begrippen


Meer informatie

Verwijzingen

Gangbaarheid