Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • scheef·hu·ren
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

scheefhuren

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
scheefhuren
huurde scheef
scheefgehuurd
zwak -d volledig
  1. het huren van een huis waarvan de huur hoger of lager is dan zou passen bij het inkomen van de huurder
     Wel is er dus overeenstemming binnen de coalitie dat er echt iets aan het scheefhuren moet gebeuren. Minister Ollongren beloofde- nu er nog geen akkoord is tussen corporaties en woonbond over sociale huur- met de partijen in gesprek te gaan. Ze zal de geluiden uit de Kamer in die gesprekken meenemen.[1]
     Scheefhuurders zijn mensen die een sociale huurwoning bewonen maar inmiddels te veel verdienen om daarvoor in aanmerking te komen. Uit het overzicht op de monitor blijkt dat 14 procent van de huurders in een huis woont met een huurprijs die laag is ten opzichte van het inkomen. Opvallend is dat dat scheefhuren niet alleen voorkomt in grote steden, zoals doorgaans in de politiek wordt gedacht. Ook in kleinere gemeentes is sprake van scheefhuren.[2]
     Amsterdam en Utrecht willen het scheefhuren gaan aanpakken, schrijven ze in een brief aan minister Blok. Heel veel mensen zitten vast in een goedkope woning, terwijl ze daar eigenlijk te veel voor verdienen.[3]


Afgeleide begrippen

Gangbaarheid


Verwijzingen

  1.   Weblink bron “Scheefwonersplan stuit op grote weerstand en blijkt nog weinig concreet” (Woensdag 26 september 2018), NOS
  2.   Weblink bron “Scheefhuren niet alleen probleem in grote steden” (Maandag 17 oktober 2016, 09:18), NOS
  3.   Weblink bron “Amsterdam en Utrecht willen scheefhuren aanpakken” (Donderdag 27 februari 2014, 20:07), NOS