• scha·bel
enkelvoud meervoud
naamwoord schabel schabellen
verkleinwoord schabelletje schabelletjes

de schabelv / m

  1. eenvoudige bank met een plank als rugleuning
  2. eenvoudige bank waarop de verdachte in een rechtbank zit
  3. plank bij een weefgetouw waarop de voeten kunnen rusten
13 % van de Nederlanders;
14 % van de Vlamingen.[3]