• schaaf·ijs·man
enkelvoud meervoud
naamwoord schaafijsman schaafijsmannen
verkleinwoord

de schaafijsmanm

  1. iemand die vanuit een schaafijskar schaafijs verkoopt
    • De meeste bezoekers vatten de voedselschaarste in Suriname op als een politiek onderwerp en vragen daarover worden afgewimpeld. Een oudere schaafijsman stuurt zijn broer in Suriname regelmatig levensmiddelen, suiker, pindakaas, kaas en conserven. “Ik houd van mijn land, maar alles draait om het financiële.” "De minder bedeelde kinderen eten wel goed, maar te weinig' [1] 
    • Zo simpel als het is, zo diep geworteld zit schaafijs in de Surinaamse cultuur. Het is dan ook geen verrassing dat de vele Surinamers die na de onafhankelijkheid van Suriname in 1975 naar Nederland trokken, hun schaafijs meenamen. Nog altijd zie je met goed weer in de Amsterdamse Bijlmer de schaafijskarren overal vanuit het niets opduiken. Ook op Kwakoe zijn ze deze zomer prominent aanwezig. Drie schaafijsmannen vertellen over hun werk en hun kar. [2]