• [A] en werkwoord: Afkomstig van het Latijnse werkwoord calere (branden, gloeien).
  • [B]: Afkomstig van de Oudnoorse woord skáld.
enkelvoud meervoud
scald scalds

[A] scald

  1. verbranding (op de huid)
  2. een plant die bij aanraking een brandend gevoel op de huid veroorzaakt

[B] scald

  1. (letterkunde) skald
vervoeging
onbepaalde wijs to  scald 
he/she/it  scalds 
verleden tijd  scalded 
voltooid
deelwoord
 scalded 
onvoltooid
deelwoord
 scalding 
gebiedende wijs  scald 

scald

  1. branden (branden door hete vloeistof of stoom)
  2. (kookkunst) broeien (met heet water behandelen, bijv. van vruchten om het vel te verwijderen)
  3. broeien (van geslachte varkens)
  4. pasteuriseren (melk, kaas, saucijzen)
  • [1]: like a scalded cat
zeer snel (letterlijk: als een gebrande kat)
He took off like a scalded cat.
Hij verdween zeer snel.
  • [4]: scalded cheese
gepasteuriseerde kaas
  • [4]: scalded milk
gepasteuriseerde melk
  • [4]: scalded sausage
saucijs