• sa·voir-vi·vre
enkelvoud meervoud
naamwoord savoir-vivre -
verkleinwoord - -

het savoir-vivreo

  1. (maatschappij) de vaardigheid om zich te gedragen als een ontwikkeld mens
     Dvorkin, een zestiger met gevoel voor savoir-vivre, weet de functie van ombudsman zelfs een aura van erudiet kosmopolitisme te geven.[3]
     Het heeft ook met het Oostenrijkse savoir-vivre te maken. Je werkt er om te leven, niet omgekeerd. Men houdt er, net als ik, van gezellig bijéén zitten met een goed glas wijn.[4]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. savoir-vivre op website: Etymologiebank.nl
  3.   Weblink bron
    Sjoerd de Jong
    “Onder 'ombuddies' klinkt ondanks de kopzorgen gelach” (24 mei 2011) op nrc.nl  
  4.   Weblink bron
    Mischa Spel
    “'Dat C-akkoord! Een diep geluksgevoel'” (7 februari 2009) op nrc.nl  


savoir-vivre

  1. (maatschappij) fatsoen, savoir-vivre


savoir-vivre m

  1. (maatschappij) fatsoen, savoir-vivre