sater
- sa·ter
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘halfgod’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1563 [1] [2][3]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | sater | saters |
verkleinwoord | satertje | satertjes |
de sater m
- (mythologie) figuur uit de Griekse mythologie, voorgesteld als een kleine man met korte staart en bokkenpoten, een vrolijk en ondeugend boswezen
- wellusteling
- (biologie) bepaalde dagvlinder
-
[1] Een sater in de Royal Botanical Gardens, Sydney
-
[3] Een Aulocera swaha ook wel sater genoemd
- Het woord sater staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "sater" herkend door:
48 % | van de Nederlanders; |
62 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "sater" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ sater op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be