samenstel
- sa·men·stel
- samenstelling van samen en stel [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | samenstel | samenstellen |
verkleinwoord | samenstelletje | samenstelletjes |
het samenstel o
- uit delen gevormd geheel
vervoeging van |
---|
samenstellen |
samenstel
- (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van samenstellen
- ... dat ik samenstel.
- Het woord samenstel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "samenstel" herkend door:
85 % | van de Nederlanders; |
70 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be