• sam·bal
  • Leenwoord uit het Indonesisch, in de betekenis van ‘kruiderij’ voor het eerst aangetroffen in 1827 [1]
  • >Indonesisch
enkelvoud meervoud
naamwoord sambal sambals
verkleinwoord

de sambalv / m

  1. (voeding) een op hete pepers gebaseerd gerecht of saus
    • Ik had er wat veel sambal op gedaan. 
98 % van de Nederlanders;
87 % van de Vlamingen.[2]