Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • sa·do
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘rijtuigje waarin de passagiers met de ruggen naar elkaar toe zitten’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1912 [1] [2][3]
enkelvoud meervoud
naamwoord sado sado's
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de sadom

  1. (verkeer) licht rijtuigje op twee wielen waarin de passagiers met de ruggen naar elkaar toe zitten (dos-à-dos) (uit Indonesië)

Gangbaarheid

37 % van de Nederlanders;
43 % van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen


Tsjechisch

Uitspraak
Woordafbreking
  • sa·do

Zelfstandig naamwoord

sado

  1. vocatief enkelvoud van sada