• sa·bel·houw
enkelvoud meervoud
naamwoord sabelhouw sabelhouwen
verkleinwoord

de sabelhouwm

  1. slag met een sabel
     De officier viel, niet zozeer door de sabelhouw, die hem slechts licht boven de elleboog verwondde, als wel door de schok van het paard en uit angst.[2]
     Wijnmaker Daniel le Brun was naar Zwolle gekomen om via de techniek van het 'desabreren' (sabelhouw scheidt kurk van fles) het ambassadeurschap van de Boeren te bezegelen.[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. “Oorlog en Vrede” (1869), van Oorschot, ISBN 978902825115 1
  3.   Weblink bron “Wijn: Doneren via de glasbak” (13 juni 2009), Het Parool