sabberen
- sab·be·ren
- frequentatief gevormd uit zabben met het achtervoegsel -el
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
sabberen |
sabberde |
gesabberd |
zwak -d | volledig |
sabberen
- knoeien of kliederen
- Laat hem maar even een sabberen.
- Het woord sabberen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "sabberen" herkend door:
25 % | van de Nederlanders; |
60 % | van de Vlamingen.[1] |
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be