ruizelen
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- rui·ze·len
Woordherkomst en -opbouw
- van Middelnederlands ruselen, op te vatten als frequentatief gevormd uit van ruisen met het achtervoegsel -el [1] [2]
Werkwoord
ruizelen
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
ruizelen |
ruizelde |
geruizeld |
zwak -d | volledig |
- inergatief ruisend geluid maken
- inergatief laten vallen van veren of bladeren
Synoniemen
- [1] ritselen
Gangbaarheid
- Het woord 'ruizelen' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "ruizelen" herkend door:
31 % | van de Nederlanders; |
38 % | van de Vlamingen.[3] |
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ ruizelen op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be