de ruiling
  • rui·ling
enkelvoud meervoud
naamwoord ruiling ruilingen
verkleinwoord

de ruilingv

  1. de omwisseling van de ene zaak voor een andere
    • Het project trekt letterlijk sporen in het landschap. In Tusveld gaat de aanleg van De Doorbraak gepaard met een ruiling van landbouwgrond. In het kader daarvan zal een aantal houtwallen met in totaal zo'n vijftig bomen worden gerooid. Volgens een woordvoerder van het waterschap zal de natuur ruimhartig voor dit verlies worden gecompenseerd. [2] 
    • In februari begint een groot project voor vrijwillige kavelruil in het gebied Wierden-West. Het gebied dat in aanmerking komt voor het ruilen van gronden is 650 hectare groot en strekt zich grofweg uit van Enter-Noord (de zuidkant van bebouwde kom van Wierden (oost).
      „Dat gebied is nu echt een lappendeken van verschillende gronden”, zegt Agnes Mentink, beoogd kavelcoördinator. „De wens om te komen tot ruiling van gronden is ook afkomstig van de boeren zelf, dat zegt genoeg.” [3]
       
    • De VAC praat op informeel niveau met vertegenwoordigers uit de Gereformeerde Kerken vrijgemaakt en de Christelijke Gereformeerde Kerken over de situatie van geringe mobiliteit binnen het predikantencorps. In de GKV kwam het twee jaar geleden voor het eerst tot een ruiling van predikanten nadat vooraf in vertrouwelijke gesprekken de opties hiervoor waren afgetast. [4] 
76 % van de Nederlanders;
73 % van de Vlamingen.[5]