rookloos
- rook·loos
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | rookloos | rooklozer | rookloost |
verbogen | rookloze | rooklozere | rooklooste |
partitief | rookloos | rooklozers | - |
rookloos
- zonder rook
- Dit zijn gelukkig rookloze kaarsen die niet walmen.
- waar niet gerookt mag worden
- Wij gingen op een rookloze vakantie waar niemand mocht roken.
- Het woord 'rookloos' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.