Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • rond·te
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord rondte rondten
rondtes
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de rondtev

  1. omgeving, kring,rondheid
    • De splinters vlogen in de rondte toen de houthakker zijn werk deed. 
Antoniemen
Hyponiemen
Uitdrukkingen en gezegden
  • je een slag in de rondte werken = heel hard werken

Gangbaarheid

88 % van de Nederlanders;
52 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen