• rond·stap·pen

rondstappen [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
rondstappen
stapte rond
rondgestapt
zwak -t volledig
  1. heen- en weer lopen; ergens rondwandelen
     Inclusief die ene die ik zo parmantig zag rondstappen in het winkelcentrum.[2]
     `Waarom,' vroeg hij geestverwante patriotten, 'laten wij die twee buitenlanders door Warschau rondstappen en de oorlog voorbereiden die ons misschien zal vernietigen?' Daar kreeg hij geen zinnig antwoord op, behalve dan dat koning Stanislaw August te zwak was om die buitenlanders in het gareel te houden.[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. “Darwin in de stad” (2018), Atlas Contact  , ISBN 9789045036267
  3. “Polen : roman over de strijd van het Poolse volk door de eeuwen heen” (1984), Van Holkema & Warendorf  , ISBN 9026978073