stellend attributief vergrotend overtreffend
rof rowwe rowwer rofst

rof

  1. ruw, onbewerkt
    «'n Muur van rowwe stene.»
    Een muur van ruwe stenen.
  2. onbeschaafd, grof, ruw
    «Weens rowwe spel gestraf word.»
    Wegens ruw spel gesraft worden.