• ri·gueur
enkelvoud meervoud
naamwoord rigueur rigueurs
verkleinwoord

de rigueurv

  1. dwangmatigheid
     We beschrijven vrouwen die schrijven over pijn en kwetsbaarheid als dapper, maar dit soort bekentenissen is al zo vaak uitgewisseld, is al zozeer dagelijkse kost, zo diep en comfortabel ingebed in de taal van vrouwelijke ontboezemingen, zo welhaast de rigueur in de persoonlijke manier van schrijven die op dit moment opgang maakt, zo diep verweven in de manier waarop vrouwen met elkaar omgaan in het dagelijks leven dat dapperheid misschien niet eens het juiste woord is. In zekere zin is het misschien wel meer een vorm van capitulatie.[3]
31 % van de Nederlanders;
54 % van de Vlamingen.[4]
  1. rigueur op website: Etymologiebank.nl
  2. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  3.   Weblink bron
    Katie Roiphe
    “Katie Roiphe: ‘Het spijt me als ik de feministen teleurstel…’” (21 september 2019), Het Parool
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be