Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • riet·zod·de
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord rietzodde rietzodden
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de rietzoddev / m

  1. met riet begroeide plas
  2. drijvend eiland dat met riet is begroeid
  3. stuk land dat met riet is omgeven

Gangbaarheid

26 % van de Nederlanders;
19 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen