ribi
- ri·bi
- Herkomst: Sefardisch (Portugees) Hebreeuws [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | ribi | rubisiem |
verkleinwoord |
- (Jiddisch-Hebreeuws) assistent-rabbijn in Portugees-Israëlitische gemeenten
- (Jiddisch-Hebreeuws) leraar aan het Portugees-Israëlietisch Seminarium Ets Haim
- Het woord 'ribi' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.