ribbon
- /ˈɹɪbən/
- Audio (US) (hulp, bestand)
- Van Middelengels riban, Angelsaksisch rubain, Oudfrans riban (wat op zijn beurt mogelijk van Germaanse herkomst is; vgl. Middelnederlands ringhband).[1]
enkelvoud | meervoud |
---|---|
ribbon | ribbons |
ribbon
- band [2], lint, lintje
- «She wore a blue ribbon.»
- Ze droeg een blauw lintje.
- «She wore a blue ribbon.»
- flard, sliert
- «A ribbon of smoke.»
- Een sliert rook.
- «A ribbon of smoke.»
- (techniek) printlint
- (techniek) horlogeveer
- (gereedschap) lintzaag
- [4] watchspring
- [5] bandsaw
- ↑ ribbon (n.), Online Etymology Dictionary