• re·va·li·de·ren
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
revalideren
revalideerde
gerevalideerd
zwak -d volledig

revalideren [3][4]

  1. ergatief weer valide worden
  2. overgankelijk weer valide maken
     Hij had meerdere ribben gebroken en had maanden moeten revalideren.[5]
99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[6]
  1. revalideren op website: Etymologiebank.nl
  2. Wiktionnaire
  3. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  4. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  5. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers  
  6.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be