• re·sig·ne·ren
  • uit het Frans [1]

resigneren

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
resigneren
resigneerde
geresigneerd
zwak -d volledig
  1. afstand doen van een functie
  2. schenken, geven, berusten, accepteren
    • Wil men zich in de richting van het geloof begeven, zo argumenteert hij in ”Vrees en beven”, dan dient men bereid te zijn om zijn eindige, wereldse verlangens op te geven. Dan moet men kunnen resigneren, net zoals Abraham zelfs bereid was om zijn zoon te offeren. Maar wie werkelijk het geloof bezit maakt nog een volgende beweging, met name die van het geloof „krachtens het absurde.” [2] 
    • Wanneer men alzoo resigneren, gelooven en werken leert, dan za [sic!] het blijken ‘dat volksgeest en volksgeweten elk bezwaar van staatsrechtelijken toestand overwint’. [3] 
80 % van de Nederlanders;
77 % van de Vlamingen.[4]
  1. resigneren op website: Etymologiebank.nl
  2. Reformatorisch Dagblad K. van der Zwaag 03-01-2007 ”Vrees en beven” beschrijft de moed van het geloof
  3. (1868)– [tijdschrift] Gids, De Schoolwetsherziening.
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be