residentieel
- re·si·den·ti·eel
- afgeleid van residentie met het achtervoegsel -eel
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | residentieel | residentiëler | residentieelst |
verbogen | residentiële | residentiëlere | residentieelste |
partitief | residentieels | residentiëlers | - |
residentieel
- betrekking hebbend op de residentie
- Het woord residentieel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "residentieel" herkend door:
94 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[1] |
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be