• re·si·dent
enkelvoud meervoud
naamwoord resident residenten
verkleinwoord - -

de residentm

  1. (geschiedenis) bestuurder van een groot gebied in het vroegere Nederlands-Indië (rang onder gouverneur(-generaal) en boven assistent-resident)
    • Dekker diende toen bij zijn directe chef, de resident van Bantam, Brest van Kempen, een formele aanklacht wegens misbruik van gezag tegen de regent in, en stelde voor hem voorlopig uit Lebak te verwijderen en enige medeplichtigen in hechtenis te nemen, om daarna het gehele complex van misstanden grondig te kunnen onderzoeken. [2]
  2. (geschiedenis) vertegenwoordiger van de Verenigde Oost-Indische Compagnie in vorstendommen in Zuid-Oost Azië
    • Gemerkt hy wyders zig wel byzonder acht jaaren lang op Sumatra onthouden heeft, en aldaar te Aijerbangies, als Resident van de Nederlandsche Oostindische Compagnie, in dienst geweest is, zig bevlytigende om de zaaken van de Compagnie in die streek waar te neemen, zo kan men bovenal des aangaande een naauwkeurig berigt van hem verwagten. [3]
  3. (verouderd) (diplomatie) vertegenwoordiger van een regering in het buitenland (rang onder gezant en boven zaakgelastigde)
    • 't Geval is dat de Hr. Cornelis Hage, eerste Resident der vereenigde Neerlanders aan de Porta, by een zeer swaare Pesttyd, aan den Primo Vizir verlof verzogt, om uyt Constantinopolen naar Pera te verhuyzen;(…) [4]
  • De termen uit de koloniale periode ([1] en [2] werden ook gebruikt voor vergelijkbare Britse functies.
95 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[5]


  • IPA: /ˈrɛzɪdənt/
enkelvoud meervoud
resident residents

resident

  1. inwoner