• re·play
  • Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘opnieuw gespeelde wedstrijd’ voor het eerst aangetroffen in 1979 [1]
  • uit het Engels [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord replay replays
verkleinwoord

de replaym

  1. (sport) opnieuw gespeelde wedstrijd (als de eerste wedstrijd in een gelijkspel is geëindigd)
    • De bezoekers hielden stand en de partij leek af te stevenen op een scoreloos gelijkspel. Maar de verwachte replay kwam er niet. In het slot van de wedstrijd viel er dan toch een doelpunt, maar het was niet topfavoriet Burnley dat scoorde. Sean Raggett ontpopte zich tot de held van de dag door Lincoln de zege te schenken en Burnley uit te schakelen.. The Clarets bleven verweesd achter. [3] 
  2. herhaling meer in het algemeen
    • Dat charismatische politici hun partij aan een klinkende overwinning helpen, is op zich niets nieuws. De huidige Trudeau-mania in Canada is een replay van 1968 - alleen had Justins vader Pierre toen de hoofdrol. Wel nieuw is het feit dat politieke partijen een andere rol spelen in de politiek dan destijds. Dat komt deels door de opkomst van de sociale media die, meer dan de tv, bij uitstek een platform zijn waarop personen - niet partijen - gedijen. [4] 
95 % van de Nederlanders;
95 % van de Vlamingen.[5]