• re·pa·ra·tie·kos·ten
enkelvoud meervoud
naamwoord reparatiekosten
verkleinwoord

de reparatiekostenmv

  1. geld dat men moet betalen om iets te herstellen wat kapotgegaan is
     Zo meldde een Franse blog gisteren dat een iPhone-gebruiker de nieuwe telefoon in zijn broekzak had zitten en er gebogen uithaalde. Toen de klacht werd doorgegeven aan Apple, werd verteld dat de reparatiekosten ongeveer driehonderd euro waren.[2]
     Wel eens aan de kant gezet met de auto, omdat je per ongeluk iemands zijspiegel eraf reed of nog snel even het oranje licht wilde halen? Iedereen maakt fouten, zelfs de agent die je aan de kant zet. In België maken agenten net iets te vaak fouten met autorijden, vindt de minister van Binnenlandse Zaken Joëlle Milquet. Daarom wil ze dat agenten extra rijcursussen krijgen. Op deze manier moeten de nogal duur uitgevallen reparatiekosten lager worden.[3]


  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron “"iPhone 6 Plus buigt eenvoudig"” (Woensdag 24 september 2014, 11:03), NOS
  3.   Weblink bron “Belgische agenten krijgen rijles” (Zondag 17 februari 2013, 15:28), NOS