renunciar
- re·nun·ciar
renunciar
stamtijd | ||
---|---|---|
infinitief | verleden tijd |
voltooid deelwoord |
renunciar |
renunciaba |
renunciado |
volledig |
- onovergankelijk zijn ontslag indienen, aftreden, uittreden (bij geestelijken)
- afzien (van), opgeven
- [2] desistir