Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • re·kent af
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
afrekenen

rekent (…) af

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afrekenen
    • Jij rekent af. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afrekenen
    • Hij rekent af. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van afrekenen
    • Rekent af! 

Gangbaarheid