Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • reis·er·va·ring
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord reiservaring reiservaringen
verkleinwoord reiservarinkje reiservarinkjes

Zelfstandig naamwoord

de reiservaringv

  1. iets wat je hebt meegemaakt op reis
    • Dat mijn fototoestel gestolen is was een vervelende reiservaring. 
  2. kennis hebben van het reizen
    • Hij had de hele wereld rondgereisd en had daardoor veel reiservaring. 

Gangbaarheid