Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • re·ge·rings·ge·bouw
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord regeringsgebouw regeringsgebouwen
verkleinwoord regeringsgebouwtje regeringsgebouwtjes

Zelfstandig naamwoord

het regeringsgebouwo

  1. gebouw waarin een regeringsfunctie van de landelijke overheid is gevestigd
     Zelenski zei dat de oorlog op een kantelpunt was gekomen. Hij sprak zijn woorden op straat, naast een regeringsgebouw met op de achtergrond een gewapende lijfwacht.[2]
     Met de uitbreiding van het onderzoek hoopt justitie meer inzicht te krijgen in hoeverre de voormalig president Donald Trump en zijn naasten de presidentsverkiezingen van 2020 hebben beïnvloed en hebben bijgedragen aan de bestorming van het regeringsgebouw op 6 januari. De dagvaardingen staan los van het onderzoek waarvoor de FBI deze zomer een huiszoeking deed bij Trumps woning in Florida.[3]

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron
    Bob van Huët
    “Dit gebeurde er vannacht: Russen beschieten en hergroeperen, Biden spreekt lang met Zelenski” (31 mrt. 2022), Tubantia
  3.   Weblink bron “‘Justitie VS stuurt 40 dagvaardingen in onderzoek naar bestorming Capitool’” (13-09-2022), Tubantia