• re·gen·kans
enkelvoud meervoud
naamwoord regenkans regenkansen
verkleinwoord - -

de regenkansv / m

  1. (meteorologie) waarschijnlijkheid dat er in een bepaald gebied en een bepaalde periode een bui zal vallen
     Op veel weersites wordt een regenpercentage gegeven, bijvoorbeeld 32% regenkans.[2]
     Vanmiddag is het nog nazomers met 19 graden, vanaf morgen zal de regenkans sterk toenemen en wordt het met 16 graden bovendien minder warm.[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron “Over landbouw en klimaat, en over regen en wind” (17 september 2021) op nrc.nl  
  3.   Weblink bron “Langdurig regen” (20 oktober 2001) op nrc.nl