• re·ge·ne·re·ren
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
regenereren
regenereerde
geregenereerd
zwak -d volledig

regenereren [3]

  1. ergatief weer aangroeien of ontstaan
    • De huid regenereerde met een collageen productie die steeg met gemiddeld 37%. [4] 
  2. overgankelijk in de oorspronkelijke toestand terugbrengen, weer bruikbaar maken
91 % van de Nederlanders;
95 % van de Vlamingen.[5]