• re·fe·re·ren
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘verwijzen’ voor het eerst aangetroffen in 1503 [1]
  • afgeleid van het Franse référer (met het achtervoegsel -eren) [2] [3]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
refereren
refereerde
gerefereerd
zwak -d volledig

refereren

  1. overgankelijk ~ aan: verwijzen naar
    • Refererend aan mijn eerdere schrijven... 
    • Als hij zelfverzekerd door de loopgraven beende en zich tot de mannen richtte, kon hij net zo veel enthousiasme als hij wilde in zijn woorden leggen als hij refereerde aan de verpletterende nederlaag van de vijand die met een laatste salvo de genadeslag zou krijgen, maar de mannen gaven hem alleen wat vaag gemopper ten antwoord en stemden voorzichtigheidshalve zwijgend toe door naar hun kistjes te kijken. [4] 
    • Op het eiland is een wet goedgekeurd die het verplicht om in officiële overheidscommunicatie de grammaticaal vrouwelijke vorm van titels en beroepen te gebruiken als er aan vrouwen wordt gerefereerd. Zo niet, dan word je op de vingers getikt wegens ‘seksistisch taalgebruik’, schrijft The Local. [5] 
  2. wederkerend zich ~ aan: zich neerleggen bij een besluit
    • De verdediging refereert zich aan het oordeel van de rechtbank. 
  • 'refereren naar' is een contaminatie van 'refereren aan' en 'verwijzen naar'.
98 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[6]