Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • rech·ter·flank
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord rechterflank rechterflanken
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de rechterflankv / m

  1. rechterzijkant van een dier, gebouw, vestingwerk, speelveld of heraldiek schild
    • Het eenzijdig focussen op een één-groep identiteit, zoals partijen aan de rechterflank nu volop doen, zal ironisch genoeg uiteindelijk de eenheid in de samenleving ondermijnen. Niet alleen is het ontkennen van diversiteit in strijd met de realiteit, het toont disrespect voor hoe mensen zichzelf in het diepst van hun wezen zien. Dat zet de hakken in het zand.[2] 
Antoniemen

Gangbaarheid

96 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. NRC Daan Scheepers 7 februari 2017
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be