• re·cen·se·ren
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘bespreken van kunstwerken in krant’ voor het eerst aangetroffen in 1788 [1]
  • afgeleid van het Franse recenser (met het achtervoegsel -eren) [2] [3]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
recenseren
recenseerde
gerecenseerd
zwak -d volledig

recenseren

  1. overgankelijk een beoordelend verslag schrijven, meestal van een culturele gebeurtenis
    • Lange tijd recenseerde Paul muziek voor het Nieuwsblad van het Noorden. 
97 % van de Nederlanders;
94 % van de Vlamingen.[4]