• re·boo·ten
  • uit het Engels

rebooten

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
rebooten
rebootte
gereboot
zwak -t volledig
  1. (informatica) opnieuw opstarten van een computer; herstarten van een computer
  2. (figuurlijk) helemaal opnieuw met iets beginnen
    • Nog zo'n 100 uur, dan rolt de eerste bal op het EK voetbal in Frankrijk. Het EK wat? Juist, het EK voetbal, het toernooi waarvan we op voorhand al weten dat het uit ons collectieve geheugen wordt gewist. Tenminste, bij mij zal dat zeker gebeuren, want zelfs van het mislukte EK 2012 kan ik nog maar flarden reproduceren. De toetsencombinatie control-alt-delete ging in vanaf het moment van de trieste aftocht van het even zo trieste Oranje. Wissen, rebooten en nooit meer aan denken. De 4 halve finalisten van dat EK 2012? Werkelijk geen idee, ik ben al lang blij dat ik nog weet dat het in Polen en Oekraïne was. [1] 
74 % van de Nederlanders;
82 % van de Vlamingen.[2]