Een bord met rauwkost
  • rauw·kost
  • Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘rauw toebereid gerecht’ voor het eerst aangetroffen in 1930 [1]
  • samenstelling van  rauw  en  kost 
enkelvoud meervoud
naamwoord rauwkost
verkleinwoord rauwkostje rauwkostjes

de rauwkostm

  1. (voeding) Groenten die onverhit (dus rauw) wordt genuttigd.


99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[2]


rauwkost

  1. (voeding) rauwkost; groenten die onverhit (dus rauw) wordt genuttigd


rauwkost

  1. (voeding) rauwkost; groenten die onverhit (dus rauw) wordt genuttigd