rasta
  • ras·ta
  • uit het Engels [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord rasta rasta's
verkleinwoord

de rastam

  1. de levensbeschouwing die keizer Haille Selassie ziet als reïncarnatie van Jezus
    • Ze werd er afgeschermd van de buitenwereld en zeer streng opgevoed door nonnen en priesters. Het zou tot haar tienerjaren duren voordat ze iets proefde van de rasta- en reggaecultuur op het eiland. Ze vond het allemaal een beetje eng, bekent ze. Jaren later, als ze al lang met haar ouders in de Verenigde Staten herenigd is, zal ze op het eiland bevriend raken met de daar woonachtige platenbaas Chris Blackwell, die ze nog altijd beschouwd als een van haar belangrijkste soulmates. [2] 
  2. aanhanger van de levensbeschouwing die keizer Haille Selassie ziet als reïncarnatie van Jezus
    • Hij spreekt uit ervaring. ‘Niet alleen ben ik geboren en getogen in Anneessens, ik ben ook een rasta, waardoor heel wat mensen er automatisch van uitgaan dat ik veel marihuana rook. Vooroordelen werken in twee richtingen. Voor heel wat jongeren zijn politieagenten sowieso verdacht. Vivre Ensemble moet mensen samenbrengen en hun vooroordelen doorprikken.’ Maar verandering gaat traag, beseft Bercha. ‘In één generatie los je niet alles op, je hebt meer tijd nodig. [3] 
92 % van de Nederlanders;
85 % van de Vlamingen.[4]
  1. rasta op website: Etymologiebank.nl
  2. Volkskrant Gijsbert Kamer 24 oktober 2015
  3. de Standaard 27 AUGUSTUS 2016 Yves Coudron
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be