Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ran·som·ware
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord ransomware -
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de ransomwarem

  1. (informatica) op de computer terecht gekomen malware die de gegevens op het systeem ontoegankelijk maakt waarna vrijgave alleen mogelijk zou zijn als de chanteur een bedrag zou worden betaald
    • Britse ziekenhuizen zeggen dat ze het slachtoffer zijn geworden van een grootschalige cyberaanval.
      Ziekenhuizen in het gehele land werden getroffen door een ransomware-aanval, schrijft The Guardian. Daarbij worden getroffen systemen gegijzeld tot de gebruiker een geldbedrag overmaakt. [1]
       
    • Burgemeester LaToya Cantrell van New Orleans heeft vrijdag de noodtoestand uitgeroepen in de stad. De aanleiding voor deze maatregel is een ransomware-uitbraak op de computersystemen van overheidsinstellingen. [2] 
Synoniemen

Meer informatie

Gangbaarheid

Verwijzingen


Engels

Zelfstandig naamwoord

ransomware

  1. (informatica) ransomware, gijzelsoftware