raja
- ra·ja
raja
- ra·ja
enkelvoud | meervoud |
---|---|
raja | rajas |
raja v
vervoeging van |
---|
rajar |
raja
- derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van rajar
- gebiedende wijs (bevestigend) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van rajar
vervoeging van |
---|
rajarse |
raja
- derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van rajarse
- raja in: Diccionario de la lengua española, 23e druk, op website: Real academia española