• rab·bi·ni·ca
enkelvoud meervoud
naamwoord rabbinica
verkleinwoord

de rabbinicav / m

  1. (Jiddisch-Hebreeuws) bestudering van het rabbijnse jodendom


rabbinica

  1. nominatief vrouwelijk enkelvoud van rabbinicus
  2. nominatief onzijdig meervoud van rabbinicus
  3. accusatief onzijdig meervoud van rabbinicus
  4. vocatief vrouwelijk enkelvoud van rabbinicus
  5. vocatief onzijdig meervoud van rabbinicus

rabbinicā

  1. nominatief vrouwelijk enkelvoud van rabbinicus
  1. rabbinica, bestudering van het rabbijnse jodendom