[[afbeelding: |thumb|]]

  • prui·men·jam
enkelvoud meervoud
naamwoord pruimenjam pruimenjams
verkleinwoord

de pruimenjamv / m [1]

  1. zoet broodbeleg gemaakt met pruimen
     Wouter en Koen Klein Teeselink uit Markelo logeren in Rietmolen. Ook voor hen geldt: thuis is de school dicht en alle kinderen hebben huiswerk. „We hoeven wel minder lang te werken”, zegt Koen. „Normaal zes uur, nu vier.” Daardoor blijft er dus tijd over voor meer. Zoals een jamverkooppunt. Er is keus uit pruimenjam, appelmoes en stoofpeertjes van eigen bomen.[2]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron
    Peter Zandee
    “Jamverkoop in ballingschap tussen Rietmolen en De Hoeve” (22-03-2020), Tubantia