• pro·to·zo·on
  • In de betekenis van ‘eencellig diertje’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1847 [1] [2][3]
enkelvoud meervoud
naamwoord protozoön protozoa
verkleinwoord - -

het protozoöno

  1. (dierkunde) eencellig dierlijk organisme, vaak beweeglijk dat zelfstandig leeft of op andere levensvormen parasiteert, en zich voedt met organisch materiaal van bepaalde micro-organismen of organisch afval
44 % van de Nederlanders;
50 % van de Vlamingen.[4]