• pros·pec·te·ren
  • uit het Engels [1]

prospecteren [2]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
prospecteren
prospecteerde
geprospecteerd
zwak -d volledig
  1. (economie) onderzoek doen naar de verkoopbaarheid van een product, op zoek gaan naar nieuwe klanten voor een bepaald product
     'Binnen twee weken trekken we naar New York City om daar de beurzen te prospecteren. We willen daar in januari deelnemen met onze FW16/17 collectie. Eveneens nemen we ook begin oktober deel aan de Woman, een exclusieve, meer kleinschaligere beurs in Parijs.’[3]
     “Eigenlijk zijn er hoe langer hoe minder mensen die willen prospecteren, wat betekent dat ze op zoek zijn naar nieuwe klanten”, stelt hij. “De wederkerende verkoop bij bestaande klanten, daar wordt doorgaans minder tegenop gekeken.”[4]
     Binnenkort trekken we naar Disneyland Parijs voor een hotelproject en we prospecteren volop in Nederland.[5]
  2. (mijnbouw) een stuk grond inspecteren op de aanwezigheid van waardevolle delfstoffen
  1. prospecteren op website: Etymologiebank.nl
  2. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  3.   Weblink bron
    Ellen De Muynck
    “Belgisch label LN Knits lonkt naar het buitenland” (09/09/2015), De Standaard
  4.   Weblink bron “Verkoper als knelpuntberoep: ‘Haast niemand wil deze job nog’” (07/02/2017), De Standaard
  5.   Weblink bron
    wdh
    “Gezocht: verkopers van beleggingsvastgoed” (20/10/2018), De Standaard