proosdij
- proos·dij
- In de betekenis van ‘waardigheid van proost’ voor het eerst aangetroffen in 1296 [1]
- afgeleid van proost met het achtervoegsel -ij [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | proosdij | proosdijen |
verkleinwoord | proosdijtje | proosdijtjes |
de proosdij v
- (religie) de ambtswoning van een proost
- (middeleeuwen) een wereldlijk gebied bestuurd door een abt of proost
- Het woord proosdij staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "proosdij" herkend door:
36 % | van de Nederlanders; |
16 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "proosdij" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ proosdij op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be